Transmitter Fibra is een integratiemodule waarmee een bekabeld apparaat van derden aangesloten kan worden op een Ajax-systeem. Het kan gebruikt worden voor het aansluiten van rolluiken, paniek- of extra knoppen, bewegingsdetectoren voor binnens- en buitenshuis, maar ook openings-, tril-, glasbreuk-, brand-, gas- en lekkagedetectoren of andere bekabelde apparaten.
De integratiemodule ondersteunt NC-, NO-, EOL-, 2EOL-, 3EOL- of het aansluiten van rolluiken en kan het aangesloten apparaat voeden met 10,5-15V⎓, met maximaal 50 mA stroom.
De module werkt in een Ajax-systeem en wisselt gegevens uit met de hub via het beveiligde en bekabelde Fibra-communicatieprotocol.
De integratiemodule is compatibel met Hub Hybrid (2G) en Hub Hybrid (4G). Verbinding met andere hubs, radiosignaalversterkers, ocBridge Plus, en uartBridge is niet mogelijk.
Transmitter Fibra maakt deel uit van de bekabelde apparaten uit de Fibra-productlijn. Alleen geaccrediteerde Ajax Systems-partners mogen deze apparaten verkopen, installeren, en beheren.
Functionele elementen
- Aansluitklemmen om de Fibra-kabel aan te sluiten op Transmitter Fibra.
- QR-code met de ID van het apparaat om het stopcontact toe te voegen aan het Ajax-systeem.
- Led-indicatoren van de module.
- Connector voor een bekabeld apparaat.
- Accessoire voor 5-pins kabel.
Aansluitklemmen om Transmitter Fibra op de hub aan te sluiten:
- +24V — 24 V⎓ voeding van de aansluitklem.
- А, B — signaalaansluitingen.
- GND — aardingsterminal van de voeding.
Connectorpinnen voor het aansluiten van een bekabeld apparaat:
- 12V — 10,5-15 V⎓, voedingsvermogen van maximaal 50 mA voor een bekabeld apparaat.
- GND — aarde.
- Z1-Z2 — ingangen voor het aansluiten van een bekabeld apparaat.
- COM — ingang voor het aansluiten de signaalcontacten van een bekabeld apparaat.
Transmitter Fibra heeft 2 ingangen (Z1 en Z2) om een bekabelde apparaat aan te sluiten met behulp van het AATT-schema (d.w.z. Alarm Alarm Tamper Tamper).
Werkingsprincipe
Transmitter Fibra is ontworpen om een bekabeld apparaat van derden te integreren in het Ajax-systeem. De integratiemodule ontvangt informatie over alarmen, storingen, en gebeurtenissen het apparaat via een bekabelde verbinding. Daarna stuurt het de gebeurtenis naar Hub Hybrid met behulp van het bekabelde Fibra-communicatieprotocol. Vervolgens stuurt Hub Hybrid meldingen naar gebruikers en de meldkamer van het beveiligingsbedrijf.
Het bekabelde apparaat dat is aangesloten op Transmitter Fibra kan in een van de volgende sensormodi werken:
- Detecteer alarmen
- Wijzig ingeschakelde modi
- Beheer van blokkeerelement
- Beheer van grendelslot
Transmitter Fibra kan worden gebruikt voor het integreren van paniek- of extra knoppen, bewegings-, openings-, trillings-, glasbreuk-, brand-, gas- en waterlekkagedetectoren, etc.
U kunt ook een KeyArm Zone instellen waarmee u de inschakelmodi van het systeem kunt omschakelen met een apparaat van derden dat is aangesloten op Transmitter Fibra. Met KeyArm kunt u het systeem, individuele groepen of de deelinschakeling in-/uitschakelen.
Het type van het apparaat is aangegeven in de instellingen van de zone waarop het bekabelde apparaat is aangesloten. Het geselecteerde type bepaalt de tekst van de meldingen over alarmen en gebeurtenissen van het aangesloten apparaat, evenals gebeurteniscodes die verzonden worden naar de meldkamer.
De sensormodi Beheer van blokkeerelement en Beheer van grendelslot worden gebruikt om blokkeerelementen en de contacten van de schakelaar van een extern grendelslot te integreren in het Ajax-systeem volgens het principe voor onvermijdelijkheid (Duits: Zwangsläufigkeit).
Soorten bekabelde apparaten
Detecteert bedrijfsmodus van alarmen | |||
Gebeurtenistype | Pictogram | Betekenis | |
Sabotagealarm | Gebeurtenis van een sabotagepoging van het apparaat. | ||
Inbraak | Alarm bij beweging, openen of wanneer andere detectoren wordt geactiveerd. | ||
Brand | Alarm wanneer branddetectoren worden geactiveerd. | ||
Extra alarm | Alarm wanneer de extra knop wordt ingedrukt. | ||
Paniekknop | Alarm wanneer de panniekknop wordt ingedrukt. | ||
Gasalarm | Alarm wanneer de maximale gasconcentratie wordt overschreden. | ||
Storing | Een gebeurtenis veroorzaakt door een storing van een aangesloten apparaat. | ||
Lekkage | Alarm veroorzaakt door overstroming. | ||
Glasbreuk |
Alarm wanneer de glasbreuksensor geactiveerd wordt. Deze gebeurtenis is alleen mogelijk in de Puls-bedrijfsmodus. |
||
Hoge temperatuur | Alarm wanneer de bovenste temperatuurgrens wordt overschreden. | ||
Lage temperatuur | Alarm wanneer de onderste temperatuurgrens wordt overschreden. | ||
Maskering | Alarm wanneer de maskering van het apparaat wordt gedetecteerd. | ||
Dwangcode (opening) |
Alarm wanneer de dwangcode is ingevoerd. Deze gebeurtenis is alleen mogelijk in de Puls-bedrijfsmodus. |
||
Trilling (seismische sensor) |
Alarm wanneer de seismische sensor geactiveerd wordt. Deze gebeurtenis is alleen mogelijk in de Puls-bedrijfsmodus. |
||
Aangepast |
De type gebeurtenis is aangepast door de gebruiker. Merk op: Wordt niet verstuurd naar de meldkamer van het beveiligingsbedrijf of naar gebruikers via een sms-bericht. |
||
Wijzig ingeschakelde modi | |||
Pictogram | Betekenis | ||
U kunt een KeyArm Zone instellen waarmee u de inschakelmodi van het systeem kunt omschakelen met een apparaat van derden dat is aangesloten op MultiTransmitter Fibra. Met KeyArm kunt u het systeem, individuele groepen of de deelinschakeling in-/uitschakelen.
De KeyArm-functie wordt ondersteund door compatibele hubs met OS Malevich 2.17 en nieuwer. |
|||
Beheer van blokkeerelement | |||
Pictogram | Betekenis | ||
U kunt Beheer van blokkeerelement instellen waardoor u meldingen over de status van blokkeerelementen van derden kunt ontvangen.
De functie Beheer van blokkeerelement wordt ondersteund door compatibele hubs met OS Malevich 2.25 en hoger. Deze eigenschap maakt deel uit van het principe voor onvermijdelijkheid (Duits: Zwangsläufigkeit). |
|||
Beheer van grendelslot | |||
Pictogram | Betekenis | ||
U kunt Beheer van grendelslot instellen waardoor u meldingen over de status van het grendelslot kunt ontvangen.
De functie Beheer van grendelslot wordt ondersteund door compatibele hubs met OS Malevich 2.25 en hoger. Deze eigenschap maakt deel uit van het principe voor onvermijdelijkheid (Duits: Zwangsläufigkeit). |
Verbindingstypes van een bekabeld apparaat
- Zonder EOL.
- EOL (verbinding met één weerstand).
- 2EOL (verbinding met twee weerstanden).
- 3EOL (verbinding met drie weerstanden).
- Rolluik.
In de Ajax-app kunt u de normale staat selecteren (normaal gesloten of normaal geopend) voor het paar aansluitklemmen: alarm, sabotagebeveiliging en storing. Hierdoor kunt u elke detector met een potentiaalvrije “droge” contact in elke configuratie verbinden met Transmitter Fibra.
Fibra-protocol voor gegevensoverdracht
De integratiemodule maakt gebruik van de Fibra-technologie voor het verzenden van alarmmeldingen en gebeurtenissen. Dit bekabelde protocol voor gegevensoverdracht zorgt voor een snelle en betrouwbare tweerichtingscommunicatie tussen de hub en de integratiemodule. Dankzij de busverbinding kan Fibra alarmen en gebeurtenissen onmiddellijk doorgeven, zelfs als er 100 apparaten op het systeem zijn aangesloten.
Fibra ondersteunt een blokversleuteling met een dynamische sleutel en verifieert elke communicatiesessie met apparaten om sabotage en spoofen te voorkomen. Het protocol voorziet in regelmatige polling van apparaten door de hub met de opgegeven frequentie om de communicatie te regelen en de status van systeemapparaten in Ajax-apps weer te geven.
Gebeurtenissen verzenden naar de meldkamer
Het Ajax-beveiligingssysteem kan alarmmeldingen niet alleen naar de PRO Desktop-bewakingsapp van Ajax versturen, maar ook naar de meldkamer in bestandsformaten van SurGard (Contact ID), SIA (DC-09), ADEMCO 685 en andere protocollen.
Transmitter Fibra kan de volgende gebeurtenissen verzenden:
- Alarm/herstel van het aangesloten apparaat.
- Verlies/herstel van communicatie tussen Transmitter Fibra, aangesloten apparaten, en de hub.
- Permanente deactivering/activering van Transmitter Fibra en aangesloten apparaten.
- Eenmalige deactivering/activering van Transmitter Fibra en aangesloten apparaten.
- Kortsluiting op de kabel/herstel van voeding van aangesloten apparaten.
- Kortsluiting van of schade aan de kabel die apparaten van derden verbindt met Transmitter Fibra (voor EOL-verbindingen).
Wanneer een alarmmelding wordt ontvangen, weet de operator van de meldkamer wat er is gebeurd en waar het responsteam naartoe moet worden gestuurd. De adresseerbaarheid van Ajax-apparaten maakt het mogelijk om gebeurtenissen naar PRO Desktop of de meldkamer te sturen, inclusief het type apparaat, de naam, de beveiligingsgroep, en de virtuele ruimte. De lijst met verzonden parameters kan verschillen afhankelijk van het type meldkamer en het geselecteerde communicatieprotocol voor de meldkamer.
Het ID en apparaatnummer kunnen worden gevonden in de Statussen in de Ajax-app.
Aan het systeem toevoegen
Transmitter Fibra is alleen compatibel met Hub Hybrid (2G) en Hub Hybrid (4G). Alleen geverifieerde partners kunnen Fibra-apparaten in de Ajax PRO-apps toevoegen en configureren.
Voordat u een apparaat toevoegt
- Installeer de Ajax PRO-app.
- Log in op een PRO-account of maak een nieuwe aan.
- Selecteer een space of maak een nieuwe aan.
Space is beschikbaar voor apps met deze versies of nieuwer:
- Ajax Security System 3.0 voor iOS;
- Ajax Security System 3.0 voor Android;
- Ajax PRO: Tool for Engineers 2.0 voor iOS;
- Ajax PRO: Tool for Engineers 2.0 voor Android;
- Ajax PRO Desktop 4.0 voor macOS;
- Ajax PRO Desktop 4.0 voor Windows.
- Voeg minstens één virtuele ruimte toe.
- Voeg een compatibele hub toe aan de space. Zorg dat de hub aanstaat en toegang heeft tot het internet via een ethernetkabel, wifi, en/of een mobiel netwerk.
- Zorg ervoor dat de space is uitgeschakeld en de hub niet begint met updaten door de status in de Ajax-app te controleren.
Verbinding maken met de hub
Via de Ajax PRO-app kunt u op twee manieren apparaten toevoegen: automatisch en handmatig.
- Open de Ajax PRO-app en selecteer de hub waaraan u Transmitter Fibra wilt toevoegen.
- Ga naar het menu Apparaten en druk op Apparaat toevoegen.
- Selecteer Alle Fibra-apparaten toevoegen. De hub scant dan de Fibra-bussen. Na het scannen worden alle apparaten weergegeven die op de hub zijn aangesloten, maar nog niet aan het systeem zijn toegevoegd.
- Selecteer het gewenste apparaat uit de lijst. Na het kiezen gaat de led-indicatie knipperen om dit apparaat te identificeren.
- Stel de naam van het apparaat in en geef de ruimte en de beveiligingsgroep op als de Groepsmodus is ingeschakeld. Klik op Opslaan.
Zodra het is aangesloten op de hub, verschijnt de module in de lijst met hub-apparaten in de Ajax-app. De updatefrequentie voor statussen van de apparaten in de lijst hangt af van de instellingen van Jeweller/Fibra, de standaardwaarde is 36 seconden.
Transmitter Fibra werkt met slechts één hub. Wanneer het apparaat op een nieuwe hub wordt aangesloten, stopt het met het verzenden van gebeurtenissen naar de oude hub.
Door de module aan een nieuwe hub toe te voegen, wordt het niet automatisch uit de apparatenlijst van de oude hub verwijderd. Dit moet gedaan worden via de Ajax-app.
Een aangesloten bekabeld apparaat toevoegen
In het Ajax-systeem neemt elk apparaat dat is aangesloten op Transmitter Fibra één plaats in binnen het limiet voor apparaten van de hub.
- Open de Ajax PRO-app en ga naar het tabblad Apparaten .
- Selecteer Transmitter Fibra in de apparatenlijst.
- Klik op het menu Apparaten onder het pictogram van de integratiemodule.
- Klik op Apparaat toevoegen.
- Geef het apparaat een naam.
- Selecteer de bekabelde zone waarop u het apparaat fysiek wilt aansluiten.
- Selecteer een virtuele ruimte en een beveiligingsgroep indien de Groepsmodus is ingeschakeld.
- Druk op Apparaat toevoegen. Het apparaat zal binnen 30 seconden worden toegevoegd.
De status van het apparaat is afhankelijk van de Jeweller/Fibra-instellingen. De standaardwaarde is 36 seconden.
Als de verbinding mislukt, controleer dan of de bekabelde verbinding correct is ingesteld voordat u het opnieuw probeert. Als het maximum aantal apparaten (100 voor Hub Hybrid) wat toegevoegd kan worden aan de hub is bereikt, ontvangt u een foutmelding tijdens het toevoegen.
Storingen
Wanneer een storing van Transmitter Fibra wordt gedetecteerd, geeft de Ajax-app een storingsteller weer op het apparaatpictogram. Alle storingen worden aangegeven in de statussen van de module. Velden met storingen worden rood gemarkeerd.
Er wordt een storing weergegeven als de verbinding met een hub verloren gaat.
Een storing van het aangesloten apparaat wordt weergegeven als:
- De behuizing van het apparaat open is (sabotagebeveiliging is geactiveerd).
- Er geen verbinding is tussen de integratiemodule en het apparaat (contacten zijn beschadigd).
- De weerstanden onjuist zijn aangesloten (foutmelding weerstand).
- Er kortsluiting op is de voedingskabel van het apparaat.
Reset brandalarmen
Na een alarm van branddetectoren die verbonden zijn met MultiTransmitter, geeft de Ajax-app een melding weer die vraagt het alarm te resetten. Door het resetten keert de branddetector terug naar de normale status, zodat deze brand kan blijven detecteren.
Als u het brandalarm niet reset, reageert de detector niet op een volgende brand, omdat deze in de alarmmodus blijft staan.
Er zijn twee manieren om brandalarmen te resetten:
1.Klik op Reset in de melding in de app.
2. Ga naar het tabblad Apparaten en zoek Transmitter Fibra in de lijst. Klik op en vervolgens op Reset om het brandalarm te resetten.
Pictogrammen
De pictogrammen in de app geven enkele statussen van de module weer. Om ze te bekijken:
- Log in bij de Ajax-app.
- Selecteer een hub.
- Ga naar het tabblad Apparaten .
Pictogrammen van Transmitter Fibra
Pictogram | Betekenis |
Fibra-signaalsterkte — toont de signaalsterkte tussen de hub en de integratiemodule. De aanbevolen waarde is 2–3 streepjes. |
|
Een op Transmitter Fibra aangesloten branddetector heeft een alarm geregistreerd. | |
Transmitter Fibra heeft een storing. Een lijst met storingen is beschikbaar in de statussen van de integratiemodule. | |
Transmitter Fibra is uitgeschakeld. |
|
Transmitter Fibra is uitgeschakeld tot de eerste keer dat het systeem wordt uitgeschakeld. |
|
Het apparaat is niet overgezet naar de nieuwe hub. |
Pictogrammen van aangesloten apparaten
Pictogram | Betekenis |
De Bel-functie is ingeschakeld. | |
Vertraging bij binnenkomst en/of vertrek is ingeschakeld. | |
Het apparaat werkt in de modus Altijd actief. | |
Het apparaat werkt wanneer de Deelinschakeling is ingeschakeld. | |
De status van het apparaat is OK. Wordt alleen weergegeven voor EOL-, NC-, NO- en rolluikaansluitingen. |
|
Het apparaat heeft kortsluiting. Wordt alleen weergegeven voor EOL-, NC-, NO- en rolluikaansluitingen. |
|
De status van de sabotagebeveiliging van het apparaat is OK.* | |
Sabotagealarm van apparaat.* | |
De status van de inbraaksensoren is OK.* | |
Inbraakalarm.* | |
De status van de extra knop is OK.* | |
Alarm wanneer de extra knop wordt ingedrukt.* | |
De status van de paniekknop is OK.* | |
Alarm wanneer de panniekknop wordt ingedrukt.* | |
De status van de brandsensor is OK.* | |
Het apparaat heeft een brandalarm gedetecteerd.* | |
De status van de gassensor is OK.* | |
Alarm wanneer de maximale gasconcentratie wordt overschreden.* | |
De status van het apparaat is OK.* | |
Storing van de hub gedetecteerd.* | |
De status van de lekkagesensor is OK.* | |
Alarm veroorzaakt door overstroming.* | |
De status van de glasbreuksensor is OK.* | |
Glasbreukalarm.* | |
De status van de hoge temperatuursensor is OK.* | |
Alarm wanneer de bovenste temperatuurgrens wordt overschreden.* | |
De status van de lage temperatuursensor is OK.* | |
Alarm wanneer de onderste temperatuurgrens wordt overschreden.* | |
De status van de maskeringssensor is OK.* | |
Maskeringsalarm.* | |
De status van het dwangcode-apparaat is OK.* | |
Alarm geactiveerd wanneer het systeem wordt uitgeschakeld met een dwangcode.* | |
De status van de trillingssensor (seismisch) is OK.* | |
Trillingsalarm (seismisch).* | |
De status van het apparaat waarvoor het aangepaste gebeurtenistype is geselecteerd, is OK.* | |
Het alarm van het apparaat waarvoor het aangepaste type gebeurtenis is geselecteerd.* | |
De sensor werkt in de Wijzig ingeschakelde modi. | |
De status van het blokkeerelement. | |
De status van het grendelslot. | |
Apparaat wordt automatisch uitgeschakeld als gevolg van overschrijding van het aantal alarmen. | |
Apparaat wordt automatisch uitgeschakeld door de hersteltimer. | |
Het apparaat is uitgeschakeld door de systeemgebruiker. | |
Het apparaat is uitgeschakeld tot de eerste keer dat het systeem wordt uitgeschakeld. |
* Het pictogram wordt alleen weergegeven bij 2EOL- en 3EOL-verbindingen.
Statussen
Statussen van Transmitter Fibra
Bij de statussen vindt u informatie over de integratiemodules en de bedrijfsparameters. U vindt de statussen van Transmitter Fibra in de Ajax-app:
- Ga naar het tabblad Apparaten .
- Selecteer Transmitter Fibra in de lijst.
Parameter | Betekenis |
Storing |
Als u op klikt, wordt de lijst met alle storingen van Transmitter Fibra geopend. Het veld wordt alleen weergegeven als er een storing is gedetecteerd. |
Fibra-signaalsterkte |
Fibra-signaalsterkte tussen Transmitter Fibra en de hub. De aanbevolen waarde is 2–3 streepjes. Fibra is het protocol voor het verzenden van gebeurtenissen en alarmmeldingen van Transmitter Fibra. |
Verbinding via Fibra | Verbindingsstatus van de Fibra-bus tussen Transmitter Fibra en de hub:
|
Busspanning | Het voltage van de Fibra-kabel waar de integratiemodules op aangesloten is. |
Voeding voor aangesloten detectoren | De status van de voeding voor aangesloten detectoren 10,5 – 15 V⎓, maximaal 50 mA:
|
Permanente deactivering | De status van de permanente deactiveringsfunctie van het apparaat:
|
Eenmalige deactivering | De status van de eenmalige deactiveringsfunctie van het apparaat:
|
Firmware | Firmwareversie apparaat. |
Apparaat-ID | ID van Transmitter Fibra. Ook beschikbaar op het paneel van de integratiemodule, de achterkant van de behuizing, en op de verpakking. |
Apparaat nr. | Nummer van de apparaatloop (zone). |
Busnummer | Het nummer van de Fibra-bus waarop Transmitter Fibra aangesloten is. |
Statussen van het aangesloten apparaat
Het statusscherm bevat informatie over het apparaat en de bedrijfsparameters. U vindt de statussen van het apparaat dat is aangesloten op Transmitter Fibra in de Ajax-apps:
- Ga naar het tabblad Apparaten .
- Selecteer Transmitter Fibra in de lijst.
- Klik op Apparaten onder het pictogram van Transmitter Fibra.
- Selecteer het apparaat uit de lijst.
Parameter | Betekenis |
Storing |
Als u op klikt, wordt de lijst met alle storingen van de aangesloten bekabelde apparaten geopend. Het veld wordt alleen weergegeven als er een storing is gedetecteerd. |
Naam van het aangesloten bekabelde apparaat | Verbindingsstatus van de bus tussen Transmitter Fibra en het aangesloten bekabelde apparaat:
|
Apparaatstatus Weergegeven voor verbindingstypes zonder EOL, EOL en rolluik |
De status van de aangesloten bekabelde apparaat:
|
Sabotagesensor Weergegeven voor de aansluitingstypes 2EOL en 3EOL |
De sabotagestatus van het aangesloten bekabelde apparaat:
|
“Naam van het geselecteerde type gebeurtenis” sensor Weergegeven voor de aansluitingstypes 2EOL en 3EOL |
De status van de aangesloten bekabelde apparaat:
|
Altijd actief |
Als de optie is ingeschakeld, staat het apparaat dat is aangesloten op Transmitter Fibra constant aan en worden alarmen gemeld. Deze optie kan alleen worden geconfigureerd voor bepaalde gebeurtenistypes. |
Weerstand van het apparaat Weergegeven voor de aansluitingstypes EOL-, 2EOL- en 3EOL |
De totale weerstand van de op het apparaat aangesloten weerstand(en), wordt automatisch gemeten. De waarden kunnen ook handmatig worden ingesteld in stappen van 100-ohm. |
Permanente deactivering |
Hiermee kan de gebruiker het apparaat uitschakelen zonder het uit het systeem te verwijderen. Er zijn twee opties beschikbaar:
U kunt de ontkoppeling van het apparaat ook afzonderlijk configureren:
De functie wordt geconfigureerd in de Ajax PRO-app. |
Eenmalige deactivering | De status van de eenmalige deactiveringsfunctie van het apparaat:
|
Reactie op alarmen | |
Bedrijfsmodus | Geeft weer hoe de detector reageert op alarmen:
|
Vertraging bij binnenkomst, sec |
Vertragingstijd bij binnenkomst: 5 tot 120 seconden. Vertraging bij binnenkomst (vertraging van alarmactivatie) is de tijd die de gebruiker heeft om het beveiligingssysteem uit te schakelen nadat hij de beveiligde ruimte betreedt. |
Vertraging bij vertrek, sec |
Vertragingstijd bij vertrek: 5 tot 120 seconden. Vertraging bij vertrek (vertraging bij inschakelen) is de tijd die de gebruiker heeft om de beveiligde ruimte te verlaten na het inschakelen. |
Inschakelen bij Deelinschakeling | Als deze optie ingeschakeld is, wordt de ingeschakelde modus van het apparaat geactiveerd als het systeem ingesteld is op Deelinschakeling. |
Deelinschakeling vertraging bij binnenkomst, sec |
Inloopvertraging bij Deelinschakeling: 5 tot 120 seconden. Vertraging bij binnenkomst (vertraging van alarmactivatie) is de tijd die de gebruiker heeft om het beveiligingssysteem uit te schakelen nadat hij de beveiligde ruimte betreedt. |
Deelinschakeling vertraging bij vertrek, sec |
Uitloopvertraging bij Deelinschakeling: 5 tot 120 seconden. Vertraging bij vertrek (vertraging bij inschakelen) is de tijd die de gebruiker heeft om de beveiligde ruimte te verlaten na het inschakelen. |
Bekabelde ingang | Zonenummer van Transmitter Fibra waarop het bekabelde apparaat is aangesloten. |
Apparaatnr. | Nummer van de apparaatloop (zone). |
Instellingen
Instellingen van Transmitter Fibra
Zo past u de instellingen van Transmitter Fibra aan in de Ajax-app:
- Ga naar het tabblad Apparaten .
- Selecteer Transmitter Fibra in de lijst.
- Ga naar Instellingen door op het te klikken.
- Stel de vereiste instellingen in.
- Klik op Terug om de nieuwe instellingen op te slaan.
Instellingen | Waarde |
Naam |
Naam van de module. Wordt getoond in de lijst van hub-apparaten, sms-berichten en meldingen in het eventlog. Als u de naam van het apparaat wilt aanpassen, klikt u op het tekstveld. De naam kan uit maximaal 12 cyrillische tekens of 24 Latijnse tekens bestaan. |
Ruimte |
De virtuele ruimte selecteren waaraan Transmitter Fibra is toegewezen. De naam van de ruimte wordt weergegeven in de tekst van het sms-bericht en in de meldingen in de eventlog. |
Voeding voor aangesloten detectoren |
Schakel de voeding van 10,5-15 V⎓ in, maximaal 50 mA voor de aangesloten detector. Deze optie is standaard uitgeschakeld. |
Stroomverbruik van aangesloten detectoren |
Stel het stroomverbruik in wanneer de voeding voor de aangesloten detector is ingeschakeld. Pas de stroomwaarde aan van 10 tot 50 mA. Stel het maximale verbruik in voor apparaten die voeding nodig hebben van de integratiemodule. Deze waarde helpt bij het bepalen of alle apparaten voldoende voeding hebben van de kabel in de huidige systeemconfiguratie. |
Waarschuwing met sirene als de voeding voor de detectoren een kortsluiting heeft |
Als deze optie is ingeschakeld, worden de sirenes die aan het systeem zijn toegevoegd geactiveerd bij kortsluiting van de voeding van de detectoren. Deze optie is standaard ingeschakeld. |
Fibra-signaalsterktetest |
Het apparaat schakelt over naar de testmodus voor de Fibra-signaalsterkte. |
Gebruikershandleiding | Opent de gebruikershandleiding van Transmitter Fibra in de Ajax-app. |
Permanente deactivering |
Hiermee kan de gebruiker het apparaat deactiveren zonder het uit het systeem te verwijderen. Er zijn twee opties beschikbaar:
|
Eenmalige deactivering |
Hiermee kan de gebruiker gebeurtenissen van het apparaat uitschakelen tot de eerste keer dat het apparaat wordt uitgeschakeld. Er zijn twee opties beschikbaar:
|
Apparaat verwijderen | Ontkoppelt het apparaat, koppelt deze los van de hub en verwijdert de instellingen. |
Instellingen van het aangesloten apparaat
Zo past u de instellingen van het aangesloten apparaat aan in de Ajax-app:
- Ga naar het tabblad Apparaten .
- Selecteer Transmitter Fibra in de lijst.
- Klik op Apparaten onder het pictogram van Transmitter Fibra.
- Selecteer het apparaat uit de lijst.
- Ga naar Instellingen door op het te klikken.
- Stel de parameters in.
- Klik op Terug om de nieuwe instellingen op te slaan.
Instelling | Betekenis |
Naam |
Naam van het bekabelde apparaat. Wordt getoond in de lijst van hub-apparaten, sms-berichten en meldingen in het eventlog. Als u de naam wilt aanpassen, klikt u op het tekstveld. De naam kan uit maximaal 12 cyrillische tekens of 24 Latijnse tekens bestaan. |
Ruimte |
Selecteer de virtuele ruimte van het apparaat. De naam van de ruimte wordt weergegeven in de tekst van het sms-bericht en in de meldingen in de eventlog. |
Invoertype | Selecteer het verbindingstype voor een apparaat van derden:
|
Standaardstatus | Selecteer de normale contactstatus van het aangesloten apparaat:
|
Sensormodus | Selecteer de sensormodus voor het aangesloten apparaat:
|
Instellingen inschakelschakelaar | Configureer de inschakelschakelaar als de optie Wijzig ingeschakelde modi is geselecteerd voor de instelling Sensormodus:
|
Type gebeurtenis |
Selecteer een gebeurtenistype voor het aangesloten apparaat. Raadpleeg het gedeelte Soorten gebeurtenissen voor bekabelde apparaten voor meer informatie. De tekst van de meldingen in het eventlog en in het sms-bericht, en de code die naar de meldkamer van het beveiligingsbedrijf wordt gestuurd, hangt af van het gekozen gebeurtenistype. Deze instelling is beschikbaar als de optie Detecteer alarmen is geselecteerd als Sensormodus. |
Bedrijfsmodus | Bedrijfsmodus van het aangesloten apparaat:
Zorg ervoor dat u een type instelt dat overeenkomt met het aangesloten apparaat. De gepulseerde detector in de bistabiele modus genereert onnodige herstelgebeurtenissen. Een bistabiele detector in gepulseerde modus zal daarentegen geen herstelgebeurtenissen sturen. |
Meld wijzigingen van de status van het grendelslot |
Als deze optie is ingeschakeld, ontvangt de gebruiker een melding telkens wanneer de status van het grendelslot verandert.
Deze optie is beschikbaar als de optie Beheer van grendelslot is geselecteerd voor de instelling Sensormodus. |
Altijd actief |
Als de optie is ingeschakeld, staat het apparaat dat is aangesloten op Transmitter Fibra constant aan en worden alarmen gemeld. Deze optie kan alleen worden geconfigureerd voor bepaalde gebeurtenistypes. Deze instelling is niet beschikbaar als de optie Wijzig ingeschakelde modi is geselecteerd voor de instelling Sensormodus. |
Pulstijd | De pulstijd van een apparaat om een alarm te detecteren:
Er gaat een alarm af als de puls van de detector langer duurt dan opgegeven in deze instelling. Dit kan worden gebruikt om valse activering te filteren. |
Waarschuwing met sirene als alarm gedetecteerd wordt |
Als deze optie is ingeschakeld, worden de aan het systeem toegevoegde sirenes geactiveerd als er een alarm wordt gedetecteerd. Deze instelling is beschikbaar als de optie Detecteer alarmen is geselecteerd als Sensormodus. |
Belinstellingen |
Opent de instellingen van de bel. De functie werkt alleen voor bistabiele apparaten. Meldingen werken niet bij sensoren die in de modi Puls of Altijd actief staan. |
Reactie op alarmen | |
Bedrijfsmodus | Geef aan hoe dit apparaat moet reageren op alarmen:
|
Vertraging bij binnenkomst, sec |
Vertragingstijd bij binnenkomst: 5 tot 120 seconden. Vertraging bij binnenkomst (vertraging van alarmactivatie) is de tijd die de gebruiker heeft om het beveiligingssysteem uit te schakelen nadat hij de beveiligde ruimte betreedt. |
Vertraging bij vertrek, sec |
Vertragingstijd bij vertrek: 5 tot 120 seconden. Vertraging bij vertrek (vertraging bij inschakelen) is de tijd die de gebruiker heeft om de beveiligde ruimte te verlaten na het inschakelen van het systeem. |
Inschakelen bij deelinschakeling |
Als deze optie is ingeschakeld, schakelt de detector die aangesloten is op de integratiemodule bij gebruik van de Deelinschakeling over naar de ingeschakelde modus. |
Deelinschakeling vertraging bij binnenkomst, sec |
Inloopvertraging bij Deelinschakeling: 5 tot 120 seconden. Vertraging bij binnenkomst (vertraging van alarmactivatie) is de tijd die de gebruiker heeft om het beveiligingssysteem uit te schakelen nadat hij de beveiligde ruimte betreedt. |
Deelinschakeling vertraging bij vertrek, sec |
Uitloopvertraging bij Deelinschakeling: 5 tot 120 seconden. Vertraging bij vertrek (vertraging bij inschakelen) is de tijd die de gebruiker heeft om de beveiligde ruimte te verlaten na het inschakelen. |
Permanente deactivering |
Hiermee kan de gebruiker het apparaat uitschakelen zonder het uit het systeem te verwijderen. Er zijn twee opties beschikbaar:
U kunt het loskoppelen van het apparaat ook afzonderlijk configureren:
De functie wordt geconfigureerd in de Ajax PRO-app. |
Eenmalige deactivering |
Hiermee kan de gebruiker gebeurtenissen van het apparaat uitschakelen tot de eerste keer dat het systeem wordt uitgeschakeld. Er zijn twee opties beschikbaar:
|
Indicatie
De led-indicatie van Transmitter Fibra kan rood of groen oplichten, afhankelijk van de status van het apparaat.
Gebeurtenis | Indicatie | Opmerking |
Om aan de hub te worden toegevoegd, moet u het apparaat selecteren uit de lijst met apparaten die zijn gevonden door de Fibra-bussen te scannen. | Knippert snel groen. | |
Het bekabelde apparaat dat is aangesloten op Transmitter Fibra is geactiveerd | Licht groen op voor ongeveer 0,6 seconden. | Afhankelijk van de instelling Sensormodus die is geconfigureerd voor het bekabelde apparaat en de beveiligingsstatus van het systeem. |
Transmitter Fibra is verwijderd van de hub | Brandt 0,3 s groen en gaat zes keer 0,3 s uit. | |
De verbinding van een bekabeld apparaat met Transmitter Fibra is kortgesloten of verbroken | Licht vier keer per seconde rood op. |
Testen van de functionaliteit
Het Ajax-systeem heeft diverse testen om de juiste installatieplaats voor de apparaten te selecteren. De testen starten niet direct; de wachttijd overschrijdt echter niet de duur van één polling-interval tussen de hub en apparaat. U kunt de polling-interval controleren en configureren in de instellingen van de hub (Hub → Instellingen → Jeweller/Fibra).
Zo voert u een test uit in de Ajax-app:
- Selecteer de vereiste hub.
- Ga naar het tabblad Apparaten .
- Selecteer Transmitter Fibra in de lijst.
- Ga naar Instellingen .
- Voer de Fibra-signaalsterktetest uit.
Plaatsing van het apparaat
Volg bij het ontwerpen van een project met een Ajax-systeem bij een object altijd deze aanbevelingen. Alleen professionals mogen het beveiligingssysteem ontwerpen en installeren. De lijst met erkende Ajax-partners vindt u hier.
Installatie in een bekabeld apparaat
De Transmitter Fibra moet in de behuizing van de bekabelde detector geplaatst worden. De module heeft een ruimte nodig met de volgende minimale afmetingen: 40 × 15 × 12.2 mm. Installatie in de behuizing van de bekabelde detector beschermt Transmitter Fibra tegen externe invloeden en beveiligt deze met een sabotagealarm.
Waar u Transmitter Fibra niet kunt installeren
- Binnenin gebouwen waar de temperatuur- en luchtvochtigheidsniveaus de toegestane limieten overschrijden, omdat dit de module kan beschadigen.
- Op plaatsen met een lage of onstabiele Fibra-signaalsterkte, omdat dit kan leiden tot verbindingsverlies met de hub.
Fibra-signaalsterkte
De Fibra-signaalsterke wordt bepaald door het aantal niet-geleverde of beschadigde datapakketten in een bepaalde periode. Het pictogram in het tabblad Apparaten geeft de signaalsterkte aan:
- Drie streepjes — uitstekende signaalsterkte.
- Twee streepjes — goede signaalsterkte.
- Eén streepje — lage signaalsterkte, een stabiele werking wordt niet gegarandeerd.
- Doorgestreept pictogram — geen signaal.
Voedingstest bussen
De test simuleert het maximale energieverbruik van apparaten die op de hub zijn aangesloten. Als het systeem de test doorstaat, dan hebben alle apparaten in elke situatie altijd voldoende stroom.
Als het aangesloten apparaat van derden voeding nodig heeft van de Transmitter Fibra, zorg er dan voor dat u de juiste waarde voor Stroomverbruik van aangesloten detectoren instelt in de instellingen van Transmitter Fibra. Als u dit niet doet dan zijn de resultaten van de voedingstest bussen niet nauwkeurig.
Na de test geeft de app een melding weer met de status van elke bus:
- Test geslaagd.
- Test geslaagd met storingen.
- Test mislukt.
Het ontwerp
Het is van cruciaal belang om het systeemproject goed te ontwerpen om zo de juiste installatie en configuratie van de apparaten te garanderen. Bij het ontwerp moet rekening worden gehouden met het aantal en de soorten apparaten die zich bij het object bevinden, hun exacte locatie en installatiehoogte, de lengte van de Fibra-kabels, het gebruikte kabeltype, en andere factoren. Raadpleeg het artikel voor tips over het ontwerpen van het Fibra-systeemproject.
Het type en de lengte van de kabels
Voor Transmitter Fibra
Het maximale communicatiebereik voor een bekabelde verbinding met de bustopologie (radiale bekabeling) is 2.000 meter en 500 meter met de ringtopologie.
Aanbevolen kabeltypes:
- U/UTP cat. 5, 4 × 2 × 0,51, met kopergeleider.
- Signaalkabel 4 × 0,22 met een koperen geleider.
Houd er rekening mee dat het bekabelde bereik kan afwijken als er andere kabelsoorten worden gebruikt. Tot nu toe zijn er geen andere kabelsoorten getest.
Voor bekabelde apparaten van andere fabrikanten
De maximale kabellengte voor het aansluiten van apparaten van derden op Transmitter Fibra bedraagt 3 meter.
- Aanbevolen kabeltype — Signaalkabel 4 × 0,22 met koperen geleider.
Om een bekabeld apparaat aan te sluiten op de Transmitter Fibra, raden we aan de 5-pin kabel te gebruiken. Het heeft de vereiste connector en is ontworpen om de integratiemodule in de behuizing van de bekabelde detector te plaatsen.
Verificatie met een calculator
We hebben een Fibra-voedingscalculator gemaakt om er zeker van te zijn dat uw project op de juiste manier wordt berekend en dat een dergelijk systeem in de praktijk ook echt zal werken. Dit helpt om de communicatiekwaliteit en de kabellengte voor de bekabelde Fibra-apparaten te controleren bij het ontwerpen van het systeemproject.
De installatie voorbereiden
Kabelmanagement
Als u kabels gaat leggen, raadpleeg dan eerst de elektrische en brandveiligheidsvoorschriften in uw regio. Volg deze normen en voorschriften zorgvuldig op. Tips voor de plaatsing van de kabels zijn in dit artikel te lezen.
Kabels leggen
Voordat u begint met de installatie, raden we ten sterkste aan om het hoofdstuk Plaatsing van het apparaat goed door te lezen. Houdt het geschetste systeemproject precies aan. Als u de basisinstallatievoorschriften en de aanbevelingen van deze handleiding niet naleeft, kan dit ertoe leiden dat Transmitter Fibra niet correct functioneert en dat de verbinding verloren gaat. Tips voor het leggen van de kabels zijn in dit artikel te lezen.
Kabels voorbereiden op de aansluiting
Verwijder eerst de isolatielaag en strip de kabel met een speciale kabelstripper. De uiteinden van de kabels die in de aansluitingen van het apparaat worden gestoken, moeten worden vertind of voorzien van een krimpkous. Dit zorgt voor een betrouwbare aansluiting en beschermt de geleider tegen oxidatie. Tips voor de voorbereiden van de kabels zijn in dit artikel te lezen.
Installatie
- Zet in de Ajax PRO-app de voeding van de bussen uit:
- Hub → Instellingen → Bussen → Voeding Bussen.
- Leid de kabel om Transmitter Fibra aan te sluiten op de behuizing van de hub. Verbind de kabels met de juiste kabel van de hub.
+24V — 24 V⎓ voedingsaansluiting
А, B — signaalaansluitingen.
GND — aarde. - Bereid kabelgaten voor in de behuizing van de bekabelde detector waarin u Transmitter Fibra wilt installeren.
- Sluit de kabels volgens het onderstaande diagram op de aansluitklemmen van Transmitter Fibra aan. Zorg voor de juiste polariteit en volgorde van de kabelverbindingen. Maak de kabel stevig vast aan de aansluitklemmen.
- Bereid alvast een tweede kabel voor als Transmitter Fibra niet het laatste apparaat op de Fibra-kabel is. Sluit de kabels volgens het onderstaande diagram op de aansluitklemmen van Transmitter Fibra aan.
- Als Transmitter Fibra het laatste apparaat op de kabel is en u gebruikt de busaansluiting (radiaal), installeer dan een afsluitweerstand op de twee contacten door deze aan te sluiten op de signaalklemmen van de integratiemodule. Afsluitweerstand (120 Ohm) is inbegrepen in de complete set van de hub.
- Bereid alvast een tweede kabel voor als Transmitter Fibra niet het laatste apparaat op de Fibra-kabel is. Sluit de kabels volgens het onderstaande diagram op de aansluitklemmen van Transmitter Fibra aan.
- Sluit de meegeleverde 5-pin kabel aan op de uitgangsklem van de Transmitter Fibra.
- Sluit de kabels aan op de uitgangsklemmen van het apparaat van derden. Het bekabelingsschema is te vinden in de gebruikershandleiding van de fabrikant van het bekabelde apparaat. Zorg voor de juiste polariteit en volgorde van de kabelverbindingen. Maak de kabel stevig vast aan de aansluitklemmen.
Lees de instructies van de fabrikant zorgvuldig door voordat u het apparaat verbindt met Transmitter Fibra.
Transmitter Fibra heeft 2 ingangen (Z1 en Z2) om het bekabelde apparaat aan te sluiten met behulp van het AATT-schema (d.w.z. Alarm Alarm Tamper Tamper).
- Zet in de Ajax PRO-app de voeding bussen aan:
- Hub → Instellingen → Bussen → Voeding Bussen.
- Voeg Transmitter Fibra toe aan de hub.
- Voeg een bekabeld apparaat toe aan het systeem.
- Voer de functionaliteitstest van de module uit.
Onderhoud
Transmitter Fibra heeft geen onderhoud nodig wanneer deze is gemonteerd in de behuizing van het bekabelde apparaat.
Technische specificaties
Volledige set
- Transmitter Fibra.
- 5-pins kabel.
- Snelstartgids.
Garantie
De garantie op de producten van de Limited Liability Company, “Ajax Systems Manufacturing”, is 2 jaar geldig na aankoop.
Als het apparaat niet goed werkt, neem dan eerst contact op met de technische ondersteuning van Ajax. In de meeste de gevallen kunnen technische problemen op afstand worden opgelost.
Contact opnemen met de technische ondersteuning:
Gefabriceerd door “AS Manufacturing” LLC